Victory's - De Bouw
De werven die zorgden voor de bouw van meer dan 500
Victories waren:
1. Bethlehem- Fairfield Shipyard Inc.
Baltimore - Maryland 2. California Shipbuilding Corporation, Los
Angeles, California 3. Permanente Metals Corporation,
Shipbuilding Division, Richmond. Cal. 4. Permanente Metals
Corporation, Shipbuilding Division, Richmond, Cal. 5. Oregon
Shipbuilding Corporation, Portland, Oregon 6. Kaiser Company,
Vancouver, Washington.
Binnen een kwart eeuw moesten de Amerikaanse
scheepswerven twee maal in actie komen. Gedurende de Eerste
Wereldoorlog, in 1915, werd een fors bouwprogramma ter hand
genomen. De scheepsbouwindustrie had in 1914 niet meer
voortgebracht dan 24 nieuwe koopvaardijschepen, tezamen slechts
130-000 ton, en 23 oorlogsschepen met een tonnage van 105.000
waterverplaatsing. Vier jaren later lagen deze cijfers als volgt:
714 koopvaardijschepen met 3.370.000 ton en 180 oorlogsschepen brut
233.000 ton, voldoende voor een overwinning van de
geallieerden.
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog zakte de
Amerikaanse scheepsbouw weer in, het- geen het beste geïllustreerd
wordt door het feit, dat in het jaar 1939 in de gehele Verenigde
Staten niet meer tot stand gebracht werd dan: 28 koopvaardijschepen
met 242.000 ton en 27 oorlogsschepen met een totaal van nog geen
66.000 ton. In dat jaar was het totale aantal werknemers op de
werven 120.000 mensen, waarmede een omzet werd gemaakt van $
250.000.000 inclusiefde reparatiesector.
Wie kon toen
geloven, dat 4 jaar later meer dan 2 miljoen mannen en vrouwen
schepen afleverden met een waarde van $ 13-000.000.000 ofwel 13
miljard dollar? Het ging om 1.896 koopvaardijschepen met meer dan 13
miljoen ton en daarnaast 18.294 marine schepen (kleine en
landingsvaartuigen inbegrepen) met een waterverplaatsing van
2.586.000 ton. En dat allemaal in datzelfde jaar. Het is logisch en
begrijpelijk dat een dergelijke massaproduktie wel móest leiden tot
een gigantisch overschot aan schepen na september 1945.
De noodzaak
Reeds vóór de japanse aanval op Pearl Harbor in
december 1941 was men er in de Verenigde Staten toe overgegaan het
normale scheepsnieuwbouwprogramma voor koopvaardijschepen enorm uit
te breiden.
Het was
toen al duidelijk, dat de geallieerden het hoofd moesten kunnen
bieden aan de werkelijk gigantische scheepsverliezen als gevolg van
de wereldbrand, die woedde van 1939 tot 1945. Gedurende die periode
werd alléén al door onderzeeboten meer dan 2 miljoen ton (!) aan
scheepsruimte tot zinken gebracht. Ter illustratie: deze verliezen
be treffen de som van het aantal vernietigde koopvaardijschepen van
het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Noorwegen en
Nederland.
Het aantal vernietigde schepen bedroeg 5.095 met
een totaal tonnage van 20.302.773. Dit betekent een gemiddeld
tonnage van 3.985 per schip. Stel u voor, dat al die schepen een
volkomen glad hoofddek hadden. Denk u vervolgens in, dat die schepen
een gemiddelde lengte hadden va 110 meter. Leggen we ze kop aan kont
achter elkaar, dan ontstaat er een zesbaans stalen autoweg met een
lengte van maar liefst 560 km die loopt van New York naar Montreo in
Canada; van Boston naar Buffalo; van San Francisco naar Los Angeles,
of zo u will van Amsterdam naar Berlijn of naar
Kopenhagen...
Hoe die verliezen tot stand kwamen is bekend.
Wij noemen slechts één konvooi van 30 schepen, van IJsland
vertrokken met bestemming Murmansk in juni 1942. Van deze 30 schepen
zijn gedurende die reis 23 stuks getorpedeerd en gezonken. Slechts
11 bereikten hun einddoel. Het overgebleven schip was een Liberty
met de naam Richard Bland, die na vertrek uit IJsland aan de grond
liep en na te zijn losgekomen terugkeerde naar IJsland voor
reparatie.
Mét die 23 schepen gingen zo'n 3.500 voertuigen,
430 tanks, meer dan 200 bommen werpers en 100.000 ton andere
oorlogslading naar de bodem van de zee.
Om de vergelijking
nog even aan te houden: er zou dus minstens 700 kilometer schip
moeten worden gebouwd om in vrijheid te kunnen leven.
Ze werden
gebouwd!
De organisatie van de bouw
Zoals bij elke scheepswerf ter wereld is scheepsbouw
het produkt van het maken van ontwerpen, van de arbeiders en van het
management. Dit in nauwe samenwerking me vele honderden
onderleveranciers. Hiermee komt men aan de vaak exorbitante wensen
van de opdrachtgevers tegemoet.
Wie bouwden deze bijna
onmogelijke aantallen en hoe ging dat in zijn werk? Onder staand een
beeld wat er bij kijken kwam om (gedurende de jaren '41'45) een
schip te bouwen.
Aantal benodigde
manuren:
Liberty-type: Victory-type: Onderzeeboot: Torpedojager: Kruiser: Slagschip: |
105.000 150.000 240.000 400.000 1.200.000 2.000.000 |
De kosten voor de verschillende schepen waren als
volgt:
Liberty
Victory
VC2-5-AP3 Queen
Mary Normandy |
$ 1.000.000 $
2.888.000 $ 33.000.000 $
55.000.000 |
Men bouwde in vredestijd één schip per
jaar.
De
benodigde vakmensen waren branders, ketelbouwers, timmerlieden,
koperslagers, electriciëns, machinisten, mallenmakers, pijpfitters,
loodgieters, klinknageljongens, lassers, ijzerwerkers en
schilders.
Seriebouw schiep de mogelijkheid vele
mindergeschoolden en zelfs ongeschoolden aan het werk te zetten,
door al het werk in stukjes te verdelen. Bij sommige werven waren
bijvoorbeeld honderden arbeiders bezig die niets anders deden dan
het eenvoudigste laswerk en die zelfs niets afwisten van
scheepsbouw. Voor massawerk waren het overigens prima lassers. Het
is duidelijk, dat bestaande werven moesten worden uitgebreid en
nieuwe gebouwd.
Bestonden er in 1939 in de Verenigde Staten
38 scheepswerven, met in totaal 120 hellingen van l00 m en meer; in
1944 waren er 48 werven met 614 hellingen. Eén van de belangrijkste
aan de oostkust was de werf Bethlehem-Fairfield in Baltimore, die in
1942 een oppervlakte besloeg van 174 ha. en waar 35.000 mensen
werkten.
Het
produktiesysteem werd min of meer afgeleid van het systeem dat
toegepast werd in de autoindustrie. Er werden goed doordachte
werkschema's opgezet, die beslist gehaald moesten worden, wilden de
volgende schema's niet vastlopen. Op de opslagterreinen van de werf
kwam scheepsbouwmateriaal binnen met een regelmaat van 100
vrachtauto's per dag. Al het staal werd in werkplaatsen vorm gegeven
en zo'n 75% werd opgebouwd als betrekkelijk kleine scheepssecties
tot een gewicht van elk 10 ton. Deze secties werden naar buiten
gereden en daar samengevoegd tot grotere secties van 20 en 30
ton.
Elke op
deze wijze gebouwde sectie was klaargemaakt voor plaatsing op de
helling. Dus compleet met eventuele pijpen, aansluiting, enz. Voor
het transport naar de hellingen stonden lo locomotieven, 200 zware
wagens, 50 stoomkranen, io mobiele kranen, 42 torenkranen en 30
brugkranen ter beschikking. Het samenvoegen van de secties, de
voorbereiding voor de zware transporten naar de hellingen en die
transporten zelf moesten exact aansluiten op de werkzaamheden aan
boord.
Dit
vereiste een enorme planning. Het laswerk aan boord vormde het
grootste probleem. Meer dan 600 verplaatsbare lasmachines waren dag
en nacht in gebruik en dat lassen in kleine ruimtes, mannetje aan
mannetje, was geen eenvoudige opgave. De scheepsmotoren en ketels
kwamen in de meeste gevallen in onderdelen binnen, geleverd door
vele onderleveranciers, waarvan sommigen vele verschillende werven
bedienden.
Al dit
materiaal werd zorgvuldig geteld en nagezien bij aankomst en
vervolgens in magazijnen opgeslagen. Als de tijd daar was om aan
boord te worden geplaatst, had men alle genummerde onderdelen
slechts van de plank te halen. Machines, ketels en dekuitrusting
zoals winches, bolders, ankerspillen, enz. werden vlak voor de
tewaterlating aan boord geplaatst. De werf zorgde voorts voor een
uitgebreid programma voor aanname en opleiding van
werknemers.
Ook werd
huisvesting gebouwd voor zo'n 5.500 gezinnen. Eenzelfde beeld was te
zien bij de Kaiser Oregon scheepswerf aan de Colombia rivier. Door
het gebruik en vooral de verbetering van lasmethodes werd het
mogelijk de bouwsnelheid van schepen tot ongekende hoogte op te
voeren. In de jaren '30 voorzichtig experimenteel begonnen met een
aantal eenvoudige pontons, groeide de lastechniek zodanig snel, dat
men er in 1944 in slaagde een zeer gecompliceerde torpedobootjager
in 25 dagen te bouwen. Dit maakte het mogelijk, dat de gezamenlijke
werven in de VS van 1939-1945 in totaal 5178 koopvaardijschepen
bouwden met meer dan 39 miljoen ton.
De
prestaties van enkele miljoenen mensen in de sector
onderleveranciers grenzen aan het onvoorstelbare. In die vloot was
een totaal machinevermogen gebouwd van ruim 23-000.000 PK. Alles wat
men vaak doet wordt min of meer gewoonte. Kijken we naar de bouw van
standaardschepen, dan zien we, dat na de eerste 60 schepen het
aantal manuren in de volgende groep van 10 schepen minder dan de
helft bedroeg van de eerste 10 en dat na de bouw van 250 schepen het
gemiddelde aantal manuren voor iedere groep van 10 stuks zelfs
minder dan éénderde was van de allereerste groep van 10.
Wat verdienden de arbeiders
gemiddeld?
In oktober 1943 lag voor de scheepsbouw het
gemiddelde aantal werkuren per week per hoofd 0p 47,9. Er werd per
uur $ 1.31 verdiend, zodat het weekloon uitkwam op $ 62,91, bijna 63
dollar. Ze konden daar redelijk van komen. Zondagen werden dubbel
uitbetaald. Deze summiere cijfers hebben betrekking op het
gemiddelde inkomen van lassers, branders, aanbouwers, timmerlieden,
e.d. De ploegen werkten 6 uur op en 18 uur af met daartussen
overwerk.
Op een
werf als Bethlehem Fairfield betekende dat, dat 4x per etmaal een
rij van bijna gooo mensen als een leger mieren over de in aanbouw
zijnde schepen zwermde om de daar aanwezige gooo man af te lossen.
Elke 6 uur herhaalde zich dit en vooral gedurende de nachten was dit
een bijna angstaanjagend gezicht: 9000 mensen, vaak met gereedschap
bij zich, in lange stromen naar de hellingen lopend onder het felle
licht van duizenden schijnwerpers gaven een onwezenlijk beeld van
activiteiten, die uiteindelijk zouden leiden tot de victorie voor de
geallieerden.
De meeste
van die arbeiders hadden geen idee van wat zich in de rest van de
wereld afspeelde. Ze deden hun werk en gingen weer naar huis in een
vrij land, dat nog nooit een vijand op zijn grondgebied had gehad.
Ze bezochten in hun vrije tijd theaters en bioscopen in de grote
steden, die baadden in een zee van licht en geluid, en ze konden
zich maar moeilijk een voorstelling maken van de onvoorstelbare
ellende in de rest van de wereld. Hen was opgedragen schepen te
bouwen en wel zo snel mogelijk, en dat deden ze.
Wat
er met die schepen gedaan moest worden konden ze slechts vermoeden
en het interesseerde hen ook matig. Amerika was toch onaantastbaar?
Hun 7 miljoen soldaten zouden het best rooien!
Standaardschepen
Reeds vóór het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog waren in de Verenigde Staten standaardvracht- schepen
ontworpen. Ze werden gewoonlijk als 'standaard-types' aangeduid om
ze te onderscheiden van andere hoofdgroepen van allerlei andere
types zoals oorlogsschepen, sleepboten en
diversen.
Deze
standaard droge-ladingschepen werden 'C'-types genoemd. Er waren
drie soorten, de Cl, C2 en de C3. De letter gaf aan dat het
vrachtschepen betrof (cargo) en het cijfer was een aanduiding voor
het formaat, oplopend van 1 tot en met 3. Vergeleken met de
vooroorlogse vrachtschepen hadden de C-schepen een opmerkelijk goede
snelheid.
Een van
de eerste C2-schepen, de 'Challenge', deed over haar eerste reis van
Boston naar Cork (een afstand van 2742 mijl) 6 dagen, 18 uren en 38
minuten, een gemiddelde snelheid van 16,82 mijl per uur, terwijl de
maximum ontwerpsnelheid 15,5 mijl was.
Door een
veel beter lijnenplan en verbeterde voorstuwingsinstallatie was het
brandstofverbruik nagenoeg gelijk aan een vroeger limijls schip van
vergelijkbare grootte. De meeste C-schepen waren uitgerust met
turbines die 6ooo PK ontwikkelden en die via een dubbele
tandwielkast de schroefas aandreven MCt 92 omwentelingen per
minuut.
Wel kreeg
een aantal C2-schepen een dieselvoortstuwing. Hoe succesvol het
rompontwerp van de C3-schepen was mag blijken uit het feit, dat een
van de eerste die werden gebouwd, de 'Sea Tox', met een
ontwerpsnelheid van 16,5 mijl per uur, tijdens de officiële
proeftocht in maart 194o niet minder dan 19,5 mijl liep. De
lastechniek was nog niet zo ver gevorderd dat deze Cschepen geheel
konden worden gelast.
De eerste
geheel gelaste C3er kreeg de naam 'Exchequer'; deze werd gebouwd bij
de Ingalls scheepswerf te Pascagoula. Toen zij in november 1940 in
dienst werd gesteld was zij 600 ton lichter in gewicht dan de andere
C3'ers, dankzij steeds verbeterde lastechniek.
Het zal
duidelijk zijn dat alle ervaringen met de bouw en het gebruik van de
C-type schepen min of meer model konden staan voor de ontwikkeling
van een nieuw standaardschip: het Victory-schip.
|
Liberty |
Cl |
C2 |
C3 |
Victory |
Lengte |
134,57 |
127,33 |
140,05 |
149,96 |
138,76 |
Breedte |
17,35 |
18,29 |
19,20 |
21,8 |
18,90 |
Diepgang |
8,43 |
8,38 |
7,85 |
8,68 |
8,68 |
Draagvermogen |
10.419,00 |
9.075,00 |
8.794,00 |
12.500,00 |
10.734,00 |
Snelheid |
11 |
14 |
15,5 |
16,5 |
16,5 |
In 1943,
toen de werven het ene record na het andere vestigden in de bouw van
Liberty-schepen, trof de Maritieme Commissie voorbereidingen voor de
produktie van verscheidene nieuwe types vrachtschepen, waarvan de
Victory de belangrijkste was. Maal wat moest er voorrang
krijgen?
Het scheepsbouwprogramma nr. li van genoemde
Commissie, voorgelegd op 17 december 1942, voorzag voor het jaar
1943 in de levering van:
230 standaard vrachtschepen droge
lading (Cl, -2 en -3) 209 tankers 16 ertstankers 69
fregatten 50 vliegdekschepen (escorts) 54 grote
landingsvaartuigen een aantal diverse types transportschepen voor
het leger zowel als voor de marine 1262 Liberty-schepen. een
groot aantal speciaal ontworpen kleine vaartuigen van zowel beton
als van hout vervaardigd.
De eerste leveringen van 'Vics'
konden niet eerder dan op z'n vroegst eind 1943 tegemoet worden
gezien. Een van de redenen om over te gaan op een nieuw type schip
wa" het probleem van het tekort aan staal. De snelst bouwende werven
werden in 1943 gedwongen langzamer aan te gaan doen opdat men niet
geheel zonder staal zou komen te zitten. Een meer efficiënt gebruik
van staal was te vinden in de bouw van snellere schepen.
Het
gebrek aan staal beperkte het 1943-programma tot het gebruik van
niet meer dan 16 miljoen ton. Er werd besloten gedurende het eerste
half jaar toch een uiterste topproduktie te handhaven. Scheepsruimte
was immers van wereldbelang. In het tweede half jaar móest men wel
minder produceren en de werven kregen daardoor enige gelegenheid om
zich te beraden op hoe en wanneer een nieuw type schip zou kunnen
worden opgezet. Zoals gezegd: de snelheid van de schepen werd
prioriteit nummer 1. De langzame 'Liberties' met hun 2500 PK
triple-expansie voortstuwing haalden maximaal 11 mijl per uur. Voor
de Duitse onderzeeboten en 'Stuka's' was het min of meer
prijsschieten op de logge konvooien, die afgeladen waren met tanks,
kanonnen, vliegtuigen, benzine, enz.
Het was de Britse
directeur Civiele Scheepsbouw, Sir Amos Ayre, die eind augustus 1942
naar Amerika ging om een rondreis te maken langs de grote
scheepswerven aldaar. Hij lichtte de admiraals Land en Vickery in
over de stand van zaken met betrekking tot de snelle
standaard-vrachtschepen, die op dat moment in Engeland in aanbouw
waren, Schepen, die snelheden moesten kunnen halen van 15 mijl per
uur en meer.
Het was de Engelsen
duidelijk, dat schepen met snelheden tussen de 12 en 15 mijl negen
van de tien keer bij tienmijls konvooien werden ingedeeld, hetgeen
een verspilling betekende van hun extra snelheidsmogelijkheden. Een
ontwerp van een 15 a 16 mijl per uur varend vrachtschip van 10.000 á
12.000 ton was dus gewenst. Men dacht aan een enkelschroefschip met
dieselvoortstuwing. (Later werd op nog wat grotere schepen
'dubbelschroef toegepast met twee diesels, waarmee meer dan 17 mijl
per uur werd bereikt.)
Kort na het vertrek van Sir Ayre
startte admiraal Vickery met zijn technische staf met het ontwerp
van een nieuw 15 mijls schip dat in tonnage niet veel zou
verschillen van het Liberty-schip.
Het grootste probleem - de
voorstuwingsinstallatie - was nog niet opgelost. Niettemin werd
doorgegaan met het ontwerp.
De basisgegevens
waren:
Lengte: 445 voet Breedte: 63 voet Aantal ruimen: 5
Accommodatie: dezelfde als op de C1 en C2 schepen.
Nog maar
nauwelijks was het schip uitgewerkt op de tekentafels of er moest
fors worden gesneden in de afmetingen. De breedte moest gewijzigd
worden van 63 voet naar 62 voet. Die 30 cm beïnvloedden de andere
afmetingen aanzienlijk, waarbij ook problemen met betrekking tot
stabiliteit in het geding kwamen. Waarom moest men overgaan tot deze
ingrijpende wijzigingen, die eigenlijk een nieuw ontwerp nodig
maakten? Dit werd ingegeven door de ontdekking, dat de bouwhellingen
bij vele werven, en wel speciaal bij die van de werf Bethlehem
Fairfield, te smal waren voor 63 voet brede schepen.
Het gaf
veel problemen om deze tegenslag het hoofd te bieden. De War
Shipping Admini- stration verlangde een grotere dekladingruimte dan
die, welke tot heden beschikbaar was op de Liberties. Vele en vaak
harde onderhandelingen volgden en wel speciaal met de
staalmaatschappijen. Uiteindelijk werd, mede door de invloed van
admiraal Vickery een voor alle partijen aanvaardbare oplossing
bereikt. Op het nieuwe type schip werd het ook wenselijk geacht
zaken als zoeklichten en bijvoorbeeld Gyro-kompassen aan te brengen,
vooropgesteld dat die op korte termijn beschikbaar zouden zijn.
Tevens waren langere laadbomen vereist en sterk verbeterde
winches.
Voor eventueel militair gebruik dienden de
sloepdavits zodanig te worden ontworpen en geconstrueerd, dat deze
niet alleen de eigen sloepen, maar ook kleine landingsvaartuigen
konden behandelen. Toen de rompvorm steeds verder werd ontwikkeld
had men nog geen idee waaruit de voortstuwing zou bestaan. De
rompvorm was ontworpen voor een machine van circa 6000 PK, goed voor
een snelheid van 15 mijl per uur. Het bleek echter, dat mogelijk een
aantal turbines van 8500 PK beschikbaar zouden kunnen komen, die
eveneens geschikt konden worden gemaakt voor het
Victoryschip.
Met enig inschikken was deze zwaardere
installatie bruikbaar voor hetzelfde rompontwerp. De werven konden
dus aan het werk. Washington had laten weten dat er om te beginnen
1600 stuks nodig waren. Een aantal werven zat echter vol met werk
aan Liberties en andere opdrachten.
We zijn nu aangeland Op
20 januari 1943. Zoals wel werd verwacht volgden tussen werven en
opdrachtgevers felle discussies op het gebied van het lassen. Het
was immers pas vier dagen geleden, dat de 'Schenectady' op
spectaculaire manier spontaan en met een oorverdovende knal in
tweeën was gebroken. De Bethlehemwerf was voorstander van gebruik
van klinknagels op vitale punten. Het Amer Beer of Shippy vond dit
niet nodig, aangezien de staalplaten niet extreem dik
waren.
Uiteindelijk werd besloten zoveel mogelijk te lassen onder
een strenge controle. De motieven hiervoor waren gewichtbesparing en
snelheid. Het uiteindelijke concept gaf een schip te zien, dat
interessant genoeg is om te vergelijken met een Liberty. De
machinekamer bevond zich tussen de ruimen 3 en 4 op een totaal van 5
ruimen.
De ladingbehandeling werd mogelijk
gemaakt door 14 stuks 5-tons laadbomen; één 30-tons en één 50 tons
laadboom. In afwijking van het Libertyschip hadden de ruimen 1, 2 en
3 een extra tussendek voor het laden van stukgoederen. Voorts werd
het gebruik van elektriciteit in plaats van stoom toegepast voor de
bediening van het ankerspil, het stuurgerei en sommige
pompen.
Een belangrijke verandering was het vergroten van de
spantenafstand. Met het oog op de wenselijkheid het aantal manuren
voor de bouw omlaag te brengen werd de gebruikelijke spantenafstand
van 75 cm vergroot tot 90 cm. Dat betekende uiteraard een
aanzienlijk aantal spanten minder. Dat betekende echter ook, dat de
spanten zwaarder en sterker moesten worden uitgevoerd, hetgeen toch
leidde tot een - zij het geringe - verhoging van het totale
staalgewicht. De dieptank in de Liberty-schepen had weinig effect
gehad als ballasttank of voor andere doeleinden en werd weggelaten
op het nieuwe schip. Die inhoud werd toegevoegd aan de twee grote
tanks ter hoogte van het voorste deel van ruim 4. Deze tanks konden
worden gebruikt voor brandstof, droge lading of
zeewaterballast.
De bemanning werd bepaald op 51 man,
tegenover 44 op de Liberty-schepen. Allen werden ondergebracht in de
midscheepsopbouw. Daarnaast was een accommodatie op het achterschip
voor 29 kanonniers, welke ruimte ook het scheepshospitaal bevatte.
Deze kanonniers vormden de bemanning van de bewapening, die
gewoonlijk bestond uit een 12,5 cm kanon achter en een 7,5 cm kanon
voor. Tevens waren er 8 stuks 20 mm kanons: 4 in de midscheeps, 2 op
het voorschip en 2 op het achterdek. Het schip was zodanig ontworpen
dat het drijfvermogen zowel als de stabiliteit niet in gevaar kwamen
bij het vollopen van één compartiment. Verder was rekening gehouden
met eventueel gebruik na de oorlog. Het schip mocht niet te 'wreed'
worden na de verwijdering van al het geschut.
Machines
De meest ideale voortstuwing voor dit soort
schepen was en is een turbine-installatie. De bouw daarvan kon in de
beginperiode echter met geen mogelijkheid gelijke tred houden met de
scheepsbouw. Men besloot dan ook bij wijze van proef gebruik te
maken van de Duitse (!) Lentz-diesel, die het meest geschikt leek
voor massaproduktie.
Dit was geen eenvoudige beslissing,
omdat nog nooit een Lentz-machine was gebouwd op het formaat dat men
nodig had. Een belangrijk voordeel ervan was echter dat wanneer de
produktie eenmaal op gang zou zijn, aanzienlijk minder manuren nodig
zouden zijn om ze te bouwen. Zoals altijd: tijd is geld. Deze
machine was in Duitsland ontwikkeld als antwoord op de turbine. Ze
was in Europa al op diverse schepen met succes
toegepast.
Onbekendheid met deze voortstuwing, het ontbreken van juiste
gegevens en onderdelen leidde er echter toe, dat slechts één
experimenteel Victory-schip werd uitgerust met deze voortstuwing.
Een van de leidinggevende fabrikanten van turbines was de General
Electric Co. Daarmee werd uitgebreid gesproken over de levering van
ettelijke honderden complete turbine-installaties. Men moet zich
hierbij realiseren, dat elke minuut er één was. Het was in het
hartje van de Tweede Wereldoorlog en de levens van duizenden, zo
niet miljoenen mensen stonden op het spel. Men kon zich niet
veroorloven om 1 of 2 jaar over een beslissing te
vergaderen.
De
allerbelangrijkste vragen waren: hoe bouwen we het snelst
scheepsturbines; waar halen we de kundige mensen vandaan en hoe
betalen we dat allemaal? De verbale schermutselingen tussen
autoriteiten en scheepsbouwers zijn meer dan legio geweest. Het
voert te ver om hier deze zaken uit de doeken te doen, ofschoon het
interessant genoeg zou zijn om daar een apart boek over te
schrijven.
Om kort
te gaan: op 8 en 9 mei 1943 werd besloten de Victories uit te rusten
met turbines van 6000 PK (met een maximum van 6600 as PK) waarbij
elke machinebouwer zijn aandeel zou leveren met maximale inzet. Alle
turbines werden overeenkomstig identieke tekeningen gebouwd en elke
dag eerder leveren als gecontracteerd leverde een bonus op. Het
Liberty-schip was het eenvoudigst om te produceren - en dat in grote
hoeveelheden. Daarvoor waren zeer vele voorstanders.
Het tegenargument van de Maritieme Commissie was
echter dat de snelheid van Victory-schepen hen in staat stelde meer
rondreizen te maken per jaar en dat dit in het voordeel uitviel van
de Victories. Wel hadden de Victories 12% meer staal nodig, 7% meer
manuren om ze te bouwen, 9% meer manuren om het schip te runnen,
doch ze hadden dan toch maar 20% meer effect in het
gebruik.
De bemanning
De bemanning
bestond gewoonlijk uit 51 personen in de volgende
functies:
dekdienst kapitein 1e
stuurman 2e stuurman 3e stuurman 4e
stuurman radio-officier 2 leerlingen 1
administrateur bootsman timmerman 6 volmatrozen 6
lichtmatrozen 23 totaal |
machinedienst hoofdmachinist 1e
WTK 2e WTK 3e WTK 4e WTK 2 leerlingen 1
electro-officier 6 stokers/mach 3
brandweer onderdelen 3 magazijnen 20
totaal
|
civiele dienst chef steward chef
kok 2e kok nachtkok/bakker assistent kok 3
hutstewards 8
totaal
|
In
oorlogstijd kwamen daarbij:
1
artillerie-officier 24
kanonniers 3
verbindingsdienst 1 extra
hutsteward 2
corveeërs totaal: 31
De
voltallige oorlogsbemanning bestond derhalve uit 82
personen.
Nu we het een en ander weten over het ontstaan
van de Victories is het interessant om te zien hoe ze gefunctioneerd
hebben. Er zal slechts een beperkt aantal worden belicht. In het
begin van 1945 werden ioo Victories aangewezen om te worden
ingericht als pure troepenschepen. Ze kwamen alle onder de
verantwoordelijkheid van de WSA, de War 28 Shipping
Administration.
Het werk
aan het eerste schip dat voor deze functie gereed gemaakt werd, de
Central Falls Victory, begon Op 23 april 1945 in Baltimore bij
Bethlehem Steel's Key Highway. OP 4 juni werd ze als troepenschip
afgeleverd. Deze verbouwing was nogal omvangrijk.
Er moesten
slaapplaatsen komen in de laadruimen. Men streefde er wel naar geen
kooien beneden de waterlijn aan te brengen. Er moesten kombuizen
worden bijgebouwd; recreatieruimten, extra toiletten, doucheruimten,
een extra ziekenboeg, hutten en afsluitbare ruimten voor
respectievelijk extra medisch personeel en medische uitrusting. Alle
compartimenten voor troepen werden voorzien van verwarming en
ventilatiesystemen.
Elk
compartiment moest tevens voorzien worden van tenminste twee
vluchttrappen. Ook het aantal reddingsmiddelen werd vanzelfsprekend
fors uitgebreid. Extra reddingsboten, zelf opblaasbare zwemvesten,
vlotten, extra reddingsboeien, etc. De bewapening werd gehandhaafd.
Het was immers nog oorlog in het Verre Oosten. Ver der werden extra
zoeklichten aan boord geplaatst.
Er kwamen afstandmeters, een
demagnetiseerinstallatie, en sommige schepen kregen zelfs het
nieuwste snufje aan boord: radar. De troepencapaciteit was maximaal
1597 man. Daardoor nam de ladingcapaciteit sterk af, tot minder dan
l00.000 kubieke voet.
Oorlogsverliezen
Gezien het grote aantal Victories dat nog
gedurende de Tweede Wereldoorlog in dienst werd gesteld is het
opmerkelijk, dat slechts drie Victoryschepen verloren zijn gegaan
als gevolg van directe oorlogshandelingen. Toch wogen deze verliezen
zeer zwaar aangezien een ononderbroken stroom van militaire
voorraden van vitaal belang was. De drie schepen die verloren gingen
waren de 'Canada V, de 'Logan V' en de 'Hobbs V'.
De Logan en
de Hobbs gingen verloren op respectievelijk 6 en 7 april 1945, bij
Okinawa. Ze zaten vol met explosieven; de Logan maar liefst 7033
ton.
Op 27 april 1945 ging ten gevolge van een actie van
zelfmoordvliegtuigen uit Japan bij Okinawa de Canada Victory
verloren. Deze was evenals de Logan en Hobbs vol munitie uit San
Francisco gekomen. Het schip explodeerde en zonk onmiddellijk, met
groot verlies aan levens.
Dertien jaar later, in april 1958,
eiste hetzelfde schip nog eens meer dan 30 mensenlevens. Bergers
waren bezig delen van het wrak boven water te krijgen. Een duiker
uit Okinawa bracht een zelfgemaakte bom aan tegen de scheepshuid in
een poging om er een toegang tot het schip mee te bewerkstelligen.
Men neemt aan, dat deze explosie de nog aanwezige onontplofte
munitie aan boord heeft doen detoneren. Dit had een enorme klap tot
gevolg, die een hoge fontein van water veroorzaakte en die een groot
aantal kleine bootjes met schrootmateriaal in de directe nabijheid
noodlottig werd.
Vooral bij de Liberty-schepen en ook wel
andere standaardschepen deed zich nogal eens het probleem voor van
breuk in huid en/of dekbeplating. De Victories werden zodanig
ontworpen, dat die mogelijkheid van breuk zeer sterk werd
verminderd. Niettemin hebben zich nog wel breuken voorgedaan bij
sommige Victories, doch deze waren niet catastrofaal.
|